24 november – Gedachteniszondag

I Tessalonicenzen 4: 13-18, Jesaja 27: 12-13
en zó zullen wij altijd samen met de Heer zijn, bijeenbrengen

 

Gemeente,

I.
Een vraag die ieder die een dierbaar mens verloren heeft aan de dood zich wel stelt is: ‘Waar ben je nu?’ ‘Zo even was zij er nog? ‘Waar is ze nu?’ Bij de dood ervaar je een diep mysterie.

Soms gaan nabestaanden naar een begraafplaats. Iemand zegt: ‘Als ik voor zijn graf zorg, heb ik het gevoel dat ik nog iets voor hem doe.’

Er is ook wat je zou kunnen noemen de kracht van de herinnering. Iemand heeft in zijn leven bepaalde waarden belichaamd. ‘Mijn vader, mijn moeder zou dit of dat gezegd hebben.’ Zelfs iemand die al lang geleden overleden is, kan heel sterk in je leven aanwezig zijn.

In de christelijke kerk geloven we bovendien dat iemand overgegaan in een andere werkelijkheid. ‘Nee, ik weet niet hoe ik me dat voor moet stellen. Maar ik geloof wel dat mijn dierbare op wat voor manier bij God is.’ ‘Hij heeft het nu beter dan ik’.

De apostel Paulus heeft daarover geschreven in dat gedeelte dat we gelezen hebben. En zó zullen we altijd samen met de Heer zijn, zegt hij tegen zijn mensen in Tessalonica (4: 17.) En hij zegt erbij: Bemoedig elkaar dan zó in deze bewoordingen. (4: 18)

Ik wil dat woord van de apostel met u verkennen. Omdat ik denk dat het bemoedigend kan zijn als we in een werkelijkheid gezet worden die groter is dan die van onszelf. Tenminste dat hóóp ik!

II.
In de eerste christelijke kerk leefde sterk de verwachting van het eind der tijden. Alles blijft toch maar niet hetzelfde als dat het altijd was! De tijd is toch niet als een slang die zichzelf in de staart bijt, een eeuwige cirkelgang van altijd maar weer hetzelfde. En ook wij in de eenentwintigste eeuw bidden nog altijd die woorden van Jezus: uw koninkrijk kome. Laat uw koningschap toch zichtbaar worden!

Maar nu zijn er inmiddels mensen uit die gemeenschap van Tessalonica overleden. En de vraag rees: Hoe zit het dan met de gestorvenen? Als Gods koninkrijk komt, maken zij dat dan ook nog mee?

Je kunt in die vraag de verbondenheid met de gestorvenen horen. Zij hebben toch maar niet afgedaan! Paulus heeft het in dit gedeelte tot twee keer over degenen die achtergebleven zijn. Wij de levenden die achterblijven (4: 15, 17). Zo voelden die mensen in Tessalonica zich blijkbaar: achtergeblevenen. Dat klinkt nog eens herkenbaar ….!

En dan gaat hij het hebben over verzamelen, over samenbrengen van levenden en gestorvenen met de Heer. Bij Jesaja vind je al dat beeld van de arenlezer die losse aren bijeenraapt en bundelt tot één bos: verzamelen. Dat heeft bij Jesaja betrekking op weggevoerde en gevluchte Israëlieten die weer samengebracht worden in hun land. Ook de apostel gaat het om het samenbrengen van levenden en gestorvenen met Christus.

III.
De apostel zegt: De Heer zal komen! Hoe je je dat ook moet voorstellen dat weten we niet, maar ik heb er wel een beeld bij, zegt hij. Stel je voor de keizer die met zijn gevolg een stad bezoekt. Bij het bezoek van de keizer was er eerst een heraut die zijn komst aankondigt met een trompet. En moeten immers voorbereidingen worden getroffen om het gezelschap passend te ontvangen. En als het zover is haalt een menigte mensen de keizer en zijn gezelschap in. Ze gaan de stad uit hem tegemoet om hem binnen te halen. Zo ziet Paulus ook het komen van God en van Christus naar ons toe.
Omdat de Heer zelf op een bevel bij de stem van een aartsengel en een bazuin van God zal neerdalen van de hemel ….. (4: 16)

De aartsengel is als die heraut die het aankondigt. Grote gebeurtenissen in de wereldgeschiedenis dienen zich vaak onverwacht aan. Zo zal het met het laatst der dagen ook wel zijn. Vandaar die bazuin die ineens klinkt!

‘En hoe gaat het dan met de gestorvenen bij de komst van de Heer?’, was de vraag van de Tessalonicenzen. Blijven die eenzaam achter, zoals de gestorvenen op de begraafplaats aan de rand van de stad? ‘Dat kun je je toch niet voorstellen’, zegt Paulus. Hij stelt zich voor hoe die feestelijke intocht de stad nadert. Velen uit de stad trekken de stoet tegemoet. Als de Heer komt, zal hij toch niet aan de gestorvenen aan de rand van de stad voorbij gaan alsof zij er niet meer toe doen….! Dat kan toch niet! Zij zullen eerst opstaan (4: 16)

Zo vormen de gestorvenen en de nog levenden de stoet die de Heer tegemoet gaat om Hem in te halen. Die menigte, dat is de verzameling die Paulus voor zich ziet.

Oh, when the saints go marching in …. zingt een bekende negro spiritual. Lord, how I want to be in that number. O Heer, hoe graag wil ik daar bij horen. .. when the saints go marching in……

IV.
Waar het op uit loopt is de ontmoeting, het samenzijn met de Heer en met elkaar. En zó zullen wij altijd samen met de Heer zijn. (4: 17) Uit die vergelijking met een bezoek van de keizer blijft dit als eenvoudige en diepe kern over, zeg maar het bijeenbrengen. Gemeente, ik cirkel nog wat om dat bijbelwoord heen.

Soms vragen mensen zich af: ‘Zal ik in dat andere leven mijn dierbare of dierbaren herkennen?’ De een gaat daar vanuit. De ander stelt er vragen bij. Dan denk ik: Zal het zijn bij de Heer ook onze aardse verhoudingen niet voorgoed wijzigen? Zelfs al zou je elkaar herkennen. Stel dat. Je komt vast in een andere verhouding te staan. Ruimer. Omvattender. In een andere dimensie. Misschien maar goed ook. Onze relatie met de gestorvenen heeft soms ook moeilijke kanten. Maar als de verhoudingen nu eens in die andere dimensie komen…. misschien is het dan wel heel anders…….

In dat samenbrengen zit ook een volgorde. Eerst de gestorvenen dan de levenden. De levenden waren door de apostel de achtergeblevenen genoemd. Herkenbaar genoeg, zei ik al. Maar als we het nu eens zo zien dat de gestorvenen ons vóórgaan de Heer tegemoet. Niet: Wij blijven áchter, maar: Jij gaat me vóór. Dan zijn wij degenen die hen mogen vólgen in dat samengebracht worden. Dat is een omkering van het perspectief. Dat lijkt me een hoopvolle benadering. ……..

En zó zullen wij voor altijd samen met de Heer zijn. Het gaat dus om samenbrengen. En dat veronderstelt relaties. Een groot deel van de brief aan de christenen uit Tessalonica gaat over de vraag: hoe zullen we leven? Hoe zullen we met elkaar leven? Dan gaat het al over relaties. De Heer is al aan het samenbrengen in dit leven. En ook bij de uiteindelijke dingen gaat het over hetzelfde: over samenbrengen, over relaties, over communicatie.

Misschien zit het voor ons in de ontmoeting met een medemens die naar je vraagt, bij wie je je hart kunt luchten. En na het gesprek is je ziel inderdaad ruimer geworden. Dat is samenbrengen. Zou je vanuit zo’n ervaring niet kunnen kijken naar wat het is ‘voor altijd samen met de Heer te zijn……

En zo zijn we hier ook bij elkaar. Vandaag ook vanwege de gedachtenis van overledenen. Hopelijk beleven we daarin ook verbondenheid. We zingen ook liederen. En in ieder lied dat we zingen altijd wel iets waarmee je boven je zelf uit reikt en waarmee we hopelijk ook boven onszelf uitgetild worden. Het brengt hemel en aarde samen. Ook een vorm van samenbrengen…. Midden in onze kring staat de paaskaars. Symbool voor Christus en van zijn opwekking uit de dood. Zo worden we vanmorgen samenbracht in een verband dat onszelf overstijgt!! ……. En probeer je dan eens in te denken: En zó zullen wij altijd samen met de Heer zijn…

V.
Gemeente, de apostel gebruikt een beeld dat hem hielp. Want het is allemaal bij benadering. Ik denk aan een woord van Augustinus: ‘Wij kunnen pas begrijpen hoe alles zal zijn als we het zelf meemaken.’

Maar we kunnen er al iets van ervaren in het leven hier en nu. Iedere keer als er iets is van samenbrengen en samenbracht worden, van een nabijheid of iets wat onze wereld ruimer en omvattender maakt. En dan geloven: Hij zal ons samenbrengen!

AMEN.

 

 

 

ORDE VAN DIENST

Welkom
*Stil gebed, bemoediging, drempelgebed * Lied 121: 1
Smeekgebed Lied 413
Gebed van de zondag
Met de kinderen `
Schriftlezing
Jesaja 27: 12-13
1 Tessalonicenzen 4: 13-18 Lied 758: 1, 2
Uitleg en verkondiging Psalm 73: 9
*Gedachtenis overledenen Lied 961 (1xA, 1xA 1xA, 1xA)
Voorbeden
Inzameling van de gaven *Lied 769: 1, 4, 5, 6
*Zegen